JM december 2005
Het is hartstikke leuk als je ziet dat je kind dezelfde talenten heeft als jij. Maar wat doe je als je merkt dat je kind ook wat van die moeizame of misschien wel nare trekjes van je heeft geërfd?
Terwijl je naar je kind kijkt of luistert kan het je ineens overvallen. Plotseling zie je jezelf staan als kind of hoor je je eigen kind dingen zeggen die door jou op die leeftijd op precies dezelfde manier gezegd hadden kunnen worden. Je zoon zegt bijvoorbeeld dat hij het raar vindt om op een vriendje af te stappen om een speelafspraakje te maken. Je dochter wil op het familiefeest absoluut niet met haar leeftijdgenootjes spelen maar zit liever in een hoekje een boek te lezen. Of je realiseert je hoe je zelf altijd tekeer ging tegen je moeder op het moment dat je kind heel hard tegen jou aan het schreeuwen is (en je zelf misschien wel net zo hard staat terug te schreeuwen).
Een enigszins vergelijkbare ervaring is dat je opeens geconfronteerd wordt met het gedrag van je partner. Blijkt je zoon bijvoorbeeld net zo flegmatisch te zijn als zijn vader, of net zo’n gekmakende pietje precies als zijn moeder.
Hoe ga je om met dit minder gewenste gedrag dat tegelijkertijd zo vertrouwd is?
Oud zeer
Er zijn ouders die gewoon glimlachend hun schouders ophalen. Maar volgens Inge den Boer Benders, psycholoog, therapeutisch ouderbegeleider en auteur van het boek ‘Ouderliefde is niet genoeg’, kan het gedrag van een kind voor ouders ook heel confronterend zijn. Zo kan het gebeuren dat bepaalde emoties die je zelf als kind op een bepaalde leeftijd hebt gehad, weer worden opgerakeld op het moment dat je eigen kind dezelfde leeftijd bereikt en hetzelfde doormaakt. Den Boer Benders komt met het voorbeeld van een meisje dat bang is om te duiken. Haar moeder die zelf ook een bang kind was, weet op het moment dat zij haar eigen dochter ziet worstelen met de angst, niet goed wat ze moet doen. Ze probeert haar dochter op alle mogelijke manieren over te halen om haar angst te overwinnen. Dat doet ze door op haar in te praten, door haar te paaien met cadeautjes en door heel erg boos te worden. Het haalt niks uit, het meisje blijft weigeren. Dan besluit de moeder het over een andere boeg te gooien. Ze accepteert de angst van haar kind en laat haar zelf beslissen wanneer ze klaar is om er in te duiken. En dat gebeurt ook; twee weken later.
Waarom windt de moeder zich zo op over de duikangst van haar dochter? Volgens Den Boer Benders komt dat omdat de moeder door het gedrag van het kind geconfronteerd wordt met een gevoel dat ze eigenlijk helemaal niet wil voelen. Ze voelt namelijk de – sociaal niet geaccepteerde – angst waar ze zelf als kind zo mee worstelde. Als je je kind verder wilt helpen zul je dit gevoel of dit verdriet dat het gedrag van je eigen kind bij je oproept moeten erkennen. Pas dan kun je er op een gezonde manier mee omgaan, aldus Den Boer Benders.
De pedagoog en gezinstherapeut Nelly Bakhuizen is het eens met Den Boer Benders dat het heel belangrijk is om onder ogen te zien wat het o-zo-herkenbare gedrag van je kind met je doet. “Ben je je daar niet van bewust dan loop je het risico dat je veel te veel gaat focussen op dat gedrag. Je kind wordt daar alleen maar onzeker van omdat het zo de indruk krijgt dat het niet echt kan voldoen aan de verwachtingen die jij van hem hebt. Tegelijkertijd vergeet je te focussen op wat je kind wél goed kan. Een gemiste kans, want juist dat kan je het vertrouwen geven dat je kind best om kan gaan met die lastige kwestie, waar jij als kind ook zoveel moeite mee had. Want al je goede bedoelingen ten spijt, je kind zal het probleem echt zelf moeten oplossen.”
Praktische tips
Is er dan niks wat je kunt doen als je je kind ziet worstelen met bepaald overgeërfd gedrag? Bakhuizen: “Je kunt je kind natuurlijk best aanmoedigen om toch het gedrag te vertonen waar het moeite mee heeft . Zo kun je een kind dat het eng vindt om afspraken te maken voorzichtig suggereren om de telefoon eens te pakken. Vindt hij het daarna nog steeds eng, hak het probleem dan in stukjes – hij toetst het nummer in en jij praat, en daarna praat hij ook zelf bijvoorbeeld. Maar vóór alles geldt dat je het luchtig moet houden. En probeer zoals gezegd niet de andere goede eigenschappen van het kind uit het oog te verliezen.
Gaat het om een onderwerp dat minder gevoelig ligt – ik zou me kunnen voorstellen dat dat in sommige gevallen voor slordigheid geldt – dan kan het voor veel kinderen ook heel prettig zijn als je tegen ze zegt dat jij met hetzelfde probleem worstelt. Zeg bijvoorbeeld: ‘Die slordigheid zal je wel van mij hebben. Ik ben er niet echt blij mee maar ik probeer er wél iets aan te doen. Probeer jij dat nou ook’. Zo’n opmerking kan je kind steunen en motiveren om extra zijn best te doen.
Mocht het onderwerp toch nog te gevoelig liggen – het maakt nog steeds veel emoties bij je los met als gevolg dat je niet redelijk kunt denken en handelen – dan kan het verstandig zijn om je even te distantiëren van de gevoelige kwestie en te vragen of je partner het wil aanpakken. Ondertussen is het wél slim om uit te vogelen waarom het gedrag van je kind zoveel bij je los maakt. Doe dat door er veel over te praten, bijvoorbeeld met je partner. Ga je vooral geen slechte ouder voelen omdat je moeite hebt om met die confronterende eigenschappen van je kind om te gaan. Sterker nog, kijk eens wat je allemaal wél goed doet. En bedenk ook eens dat je het ondanks die nare of moeizame karaktertrek toch een heel eind hebt geschopt.”
Minst gewenst gedrag
Wat zijn de eigenschappen waar ouders het minst graag mee geconfronteerd worden?
Nelly Bakhuizen somt naast brutaliteit en agressie – maar dat is bijna universeel – het volgende lijstje op: verlegenheid, sloomheid, egoïsme, jaloezie, drift en moeite met leren. Vooral dat laatst kan volgens haar heel confronterend zijn; ‘mijn kind is niet echt slim ben ik nu dom?’ Maar ook verlegenheid is iets dat ouders heel vervelend vinden om te zien bij hun kinderen. “Ouders zijn vaak heel bang dat hun kinderen niet goed mee kunnen komen in de samenleving. Deze gedachte maakt het moeilijk om op een neutrale manier naar het verlegen gedrag van het kind te kijken. En daardoor wordt er op een hele krampachtige manier mee omgegaan. Zeker als de verlegenheid ook nog eens emoties uit het verleden oprakelt. Dat leidt nog wel eens tot opmerkingen in de trant van ‘maar je hoeft toch helemaal niet verlegen te zijn?!’ Kinderen moeten dan waarmaken wat de ouders zelf niet hebben kunnen waarmaken. En dat werkt juist averechts.”
Onbewuste confrontatie
Bakhuizen kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk het is om inzicht te krijgen in de drijfveren die jouw specifieke manier van opvoeden bepalen. “Je hebt ook ouders die bijvoorbeeld helemaal niet meer weten dat ze zelf ook verlegen waren als kind, om dat voorbeeld nog maar een te gebruiken. Die hebben dat weggestopt – ze zijn bijvoorbeeld ‘gebrainwashed’ met de opmerking ‘wij Jansens zijn nooit verlegen’. Maar door het wegstoppen van dit gevoel reageren ze extra geprikkeld als hun kind dit gedrag vertoont. Dat maakt het kind weer heel onzeker en zo kom je langzaamaan met je kind in een negatieve spiraal terecht. Om dit soort onbewuste drijfveren te tackelen is het goed om veel over de opvoeding van de kinderen te praten. Stel bijvoorbeeld de vraag waarom je het zo belangrijk vindt dat je kind niet verlegen is. Dat kan soms heel verhelderend werken.”
Partners
Ook confronterend, maar dan van een heel andere aard, is als je merkt dat je kind die moeizame of nare trekjes van je partner blijkt te hebben geërfd. Nelly Bakhuizen: “Het is soms heel moeilijk om te zien dat je kind bijvoorbeeld net zo driftig is als je partner. Dat kan in sommige gevallen echt een druk leggen op het huwelijk. Als dit speelt is het heel belangrijk om dit fenomeen te bespreken met je partner en tegelijkertijd jezelf opnieuw te leren verhouden tot dit gedrag. Probeer er niet een groot probleem van te maken, bezie het neutraal en vraag je af hoeveel last je kind van deze eigenschap zal hebben. Vaak zul je merken dat dit in de praktijk wel mee zal vallen; kinderen doen zich thuis meestal veel heftiger voor dan bij een ander. Dat is logisch want thuis is de veiligste plek om te experimenteren met bepaald gedrag.”
Lastiger wordt het als ouders gescheiden zijn. Zo werd J/M opvoedadviseur Kitty Verheul laatst opgebeld door een moeder die er moeite mee had dat haar zoon in zijn gedrag en in zijn manier van kleden zo ontzettend op zijn vader begon te lijken, in dit geval haar ex-man. Hij droeg nu ook al van die bomberjacks. Volgens Kitty Verheul is het in deze gevallen heel belangrijk om het rancuneuze gevoel dat het gedrag van je kind in zo’n geval bij je oproept aan de kant te zetten en te erkennen dat je nou eenmaal samen een kind hebt gekregen. En dus heeft het de helft van de genen van je ex, of je dat leuk vindt of niet. “Het is bij een scheiding heel erg belangrijk dat je elkaar het ouderschap blijft gunnen”, aldus Verheul.
Tot slot nog een venijnige opmerking over overgeërfd positief gedrag. Als beide ouders denken dat het kind die creativiteit, dat fantastisch balgevoel of die ongelooflijke spitsvondigheid van hen heeft geërfd, loop je volgens Nelly Bakhuizen het risico dat je als ouders met elkaar gaat concurreren. En dat is natuurlijk ook niet echt bevorderlijk voor het huwelijk. “Ook hier geldt dat je niet moet gaan schermen met opmerkingen als ‘wij Molenaars zijn zo creatief, dat hoef je van de familie Peters echt niet te verwachten’. Als je dat doet loop je de kans dat je kinderen bepaalde eigenschappen gaan onderdrukken om zo een conflict van de ouders te vermijden. En dat kan toch niet echt de bedoeling zijn lijkt me!”
Kader 1
Is gedrag erfelijk of is het aangeleerd?
Deze vraag heeft de meningen in de afgelopen 100 jaar sterk verdeeld. Zo geloofde men in de jaren ’20 dat er niet zo veel viel bij te schaven aan een mens. Als je voor een dubbeltje geboren was, werd je nooit een kwartje. In de jaren ’70 dacht men het omgekeerde. Mensen zouden als eenheidsworsten de fabriek uit rollen. Je karakter en je functioneren als mens zou volledig bepaald worden door de omgeving waarin je opgroeide.
Inmiddels wordt er iets genuanceerder gedacht over de erfelijkheid van gedrag. In een poging om meer gerichte uitspraken te kunnen doen maken onderzoekers onderscheid tussen een aantal verschillende gedragskenmerken:
- extraversie of spontaniteit,
- neuroticisme of emotionele labiliteit,
- gewetensvolheid of zorgvuldigheid,
- vriendelijkheid of respect en
- algemene ontwikkeling ( een eigenschap die nogal wat verwantschap vertoont met intelligentie).
Onderstaand tabelletje laat zien in hoeverre deze eigenschappen (ongeveer) worden bepaald door erfelijkheid en in hoeverre door de omgeving:
% Erfelijk Omgeving Onverklaard
Extraversie 35 10 55
Neuroticisme 35 15 50
Gewetensvolheid 32 15 53
Vriendelijkheid 32 20 48
Ontwikkeling 45 10 45
Al met al kun je grofweg de conclusie trekken dat ondanks het feit dat een groot deel van het gedrag niet te verklaren is, het erfelijke deel bijna twee keer zo zwaar weegt als de omgeving waarin een kind opgroeit.
Ondanks deze bevindingen blijft de categorie ‘onverklaard’ toch nog aanzienlijk groot. Een van de verklaringen hiervoor zou kunnen zijn dat bepaalde gedragingen moeilijk te meten zijn. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat ‘de ware aard van het beestje’ zich alleen openbaart in bepaalde omstandigheden. Bijvoorbeeld als iemand in een extreme stresssituatie verkeert.
Bron: ‘Onze genen Handboek menselijke erfelijkheid’
door Marnix Cokelaere en Pol Craeynest
Kader 2
De praktijk:
Henriette, moeder van twee jongens en een meisje:
Mijn oudste zoon (10) kan net als ik heel heftig en heel emotioneel reageren. Daar kan ik me vreselijk aan eregeren. Dat heeft alles te maken met het feit dat ik het eigenlijk heel slecht van mezelf vindt dat ik ook zo heftig reageer op dingen. Ik val dan ook meer dan gemiddeld tegen hem uit, zeker als ik moe ben. Daar staat tegenover dat als ik uitgerust ben, ik ook wel weer wat coulanter tegen hem kan zijn. Juist omdat ik hem zo goed begrijp.
Marianne moeder van een meisje en twee jongens:
Wat ik bij mijn jongste zoon (8) heel erg herken , is zijn enorme snoepbehoefte. Het leven wordt voor hem echt leuker door snoepen en eten. Dat irriteert me vreselijk; gewoon omdat ik bang ben dat hij dezelfde problemen gaat krijgen als ik. Ik kan dan ook heel fel reageren op zijn eetgedrag. ‘Niet doen, anders wordt je ook dik!’, roep ik dan. Tegelijkertijd, en dat is het rare, vind ik het ook wel weer heel schattig dat hij zo is. Het is toch heel ontroerend dat je kind zo op je lijkt?”
Bob, vader van een jongen en twee meisjes:
Mijn oudste dochter (6) kan heel goed stiekeme dingen doen waar ze op een slimme manier toch vaak mee weg kan komen. Dat doet ze door er op het laatste moment – dus als ze dreigt op haar kop te krijgen – toch nog een vrolijke draai aan te geven. Voor mij is dat heel herkenbaar. Ik weet nog dat mijn broer vroeger woedend kon worden omdat het mij ook vaak lukte om met de meest vreselijke dingen weg te komen en hij niet. Als mijn dochter dit gedrag vertoont heb ik altijd een heel dubbel gevoel. Aan de ene kant voel ik me heel hypocriet als ik er iets van zeg, maar aan de andere kant vind ik wel dat ik haar moet verbeteren. Dat laatste gaat minder goed als ik heel moe ben. Dan vind ik haar gedrag wel ok, gewoon omdat ik hetzelfde heb.
Els, moeder van een jongen
Mijn zoon (8) laat vaak dingen slingeren. Dat zorgt wel voor wat irritatie maar niet meer dan dat. Anders is het als ik zie dat hij zich steeds overal mee bemoeit. Dan denk ik ‘o jee dat heeft hij van mij’. Ik wil hem die bemoeierigheid dan heel graag afleren omdat ik van mezelf weet hoe irritant dat kan zijn voor anderen maar ook omdat ik het aan den lijve heb ondervonden – mijn eigen moeder had er namelijk ook al last van.
Johannes, vader van drie jongens
Onze oudste zoon (9) kan vreselijk goed in de weg staan. Die heeft totaal geen gevoel van wat er gaande is in zijn directe omgeving. Wat dat betreft is het precies zijn moeder. Ik vind het op een bepaalde manier ergerlijk, maar eigenlijk ook wel weer heel erg grappig om te zien hoe hij op haar lijkt.
Wat ik van mijzelf herken is de drift van mijn middelste zoon (7). Die maakt dingen kapot als hem te lang iets tegen zit. Hoe ik daar op reageer hangt heel erg af van het moment. Soms wordt ik dan ook woedend, maar soms kan ik dan juist heel invoelend zijn en hem goed helpen om te kalmeren.