Buitenspelen ja. Maar waar?

J/M april 2005

Toen de UvA-onderzoeksters Carolien Bouw en Lia Karsten in het kader van hun boek ‘ Stadskinderen, verschillende generaties over de dagelijkse strijd om ruimte’ een aantal volwassenen vroegen om iets te vertellen over hoe en hoevaak zij vroeger buitenspeelden in Amsterdam, kwamen de meesten met prachtige verhalen op de proppen. De een nog meer geromantiseerd dan de ander. Helaas lijken maar weinig gemeentebestuurders in staat om deze goede jeugdherinneringen -die zij ongetwijfeld ook hebben – naar boven te halen op het moment dat zij de kans krijgen om het laatste stukje groen in de buurt te bebouwen. En hoewel de beslissing voor dit onsympathieke besluit in de meeste gevallen met veel redelijke argumenten wordt omkleed – ‘ denk je eens in hoeveel mensen hier straks heel prettig kunnen wonen – blijft er ondertussen geen plek meer over om te voetballen. Want de statistieken liegen er niet om. Het bebouwde oppervlak is de laatste 25 jaar verdubbeld. Het aantal auto’s – en daarmee de verkeersonveiligheid en het aantal parkeerplaatsten – is schrikbarend toegenomen: van 4,6 miljoen in 1986 naar 5,7 miljoen in 1996 naar 6,6 miljoen in 2001. Dat betekent dat er per kind ongeveer 4 vierkante meter speelruimte overblijft zo rekende de jeugdarts Ben Rensen ooit eens uit voor een symposium over het belang van buitenspelen. En dan moet je maar hopen dat je kinderen in die paar vierkante meters die er voor ze overblijft, niet uitglijden in de hondenpoep.
Wie denkt dat deze problematiek alleen speelt in de grote steden heeft het mis. In het boek ‘ Oases in het beton’ schrijft Lia Karsten dat ook in nieuwe wijken ‘weinig gebeurt op dit terrein’. Beleidsmakers gaan er van uit dat je in deze vaak rustige wijken overal kunt spelen. Maar in deze nieuwe woonwijken is de openbare ruimte vaak heel beperkt en worden er meestal maar een paar kleine verspreidliggende speelplekjes gemaakt. En vaak pas nadat ouders hier actie voor hebben gevoerd. Waar in dit soort wijken volgens Karsten ook nog weleens misvattingen over bestaan is dat groen niet betekent dat je overal kun spelen. ‘ Openbaar groen heeft bijna altijd de functie van ‘kijkgroen’ en dient er in de ogen van omwonenden netjes verzorgd uit te zien. Dergelijk plekken omvormen tot speelgroen wordt snel beoordeeld als aanzetten tot verloedering, als achteruitgang.’

Is er dan niemand die dit kan tegen houden? Is er geen wet die bepaalt dat kinderen recht hebben op speelruimte? “Nee” zegt een woordvoerder van het ministerie van VROM. “Deze regering streeft er juist naar om zo veel mogelijk regels en richtlijnen af te schaffen”. “Vreemd” vinden Bouw en Karsten. “VROM maakt zich er enorm van af. Het gaat hier om een schaars en duur goed dat ingezet moet worden om het collectieve belang te dienen. En een collectief belang is bij uitstek iets wat je goed moet regelen. Van een projectontwikkelaar kun je op dit vlak niet veel verwachten.”
Ook Froukje Hajer van ‘Jantje Beton’ heeft gemerkt dat VROM niet voorop loopt als het gaat om speelruimte voor kinderen. “Wij hebben er voor gepleit om ‘ jeugd en fysieke ruimte’ namens VROM als thema te laten opnemen in de ‘Operatie-Jong’, een samenwerking van verschillende ministeries dat er voor moet zorgen dat er meer samenhang komt in het landelijke jeugdbeleid. Niemand had er aanvankelijk aan gedacht om dit thema op te nemen. Er wordt bij het Nederlandse jeugdbeleid altijd gefocust op de probleemjeugd. Daarbij wordt het overgrote deel van de kinderen waar geen problemen mee is, vaak vergeten. En dat vinden wij niet erg verstandig; want als je niet investeert in de niet-problematische jeugd – ze bijvoorbeeld de ruimte geeft om veilig buiten te spelen – zal die kleine groep met problemen steeds groter worden.”
Mede dankzij Jantje Beton is buitenspelen dus wel een thema geworden bij de Operatie-Jong en heeft het VROM zich bij de samenwerkende ministeries aangesloten. Maar weer staat het thema bij hen niet prominent op de agenda. Want na een aanvankelijke ontkenning ook maar iets met het onderwerp buitenspelen te maken te hebben – ‘ dat hoort op de agenda van het ministerie van VWS en van de gemeenten’ – kwam de woordvoerder van het VROM pas na enkele dagen en veel navragen met de mededeling dat het VROM toch wel iets met het onderwerp deed, en ja, zij waren inderdaad toch wel aangesloten bij de Operatie-Jong.
Deze gang van zaken is tekenend voor het onderwerp; buitenspelen is bijna altijd het sluitstuk van een begroting of een thema dat er – met geluk – door een of andere enthousiaste beleidsmedewerker een beetje bij wordt gedaan.
“ Wat ontbreekt” , zegt Froukje Hajer van Jantje Beton, “ is vastigheid en samenhang. Je hebt iemand nodig met oog voor kinderen en met een plan voor de lange termijn. Waar wij nu vaak last van hebben is dat alles van projectsubsidies aan elkaar hangt. Zo hebben we op dit moment te maken met het ‘ B.O.S.(buurt, onderwijs, sport)-impuls’. Een subsidieregeling waarmee bijvoorbeeld een sportbuurtwerker betaald kan worden. Maar als dat projectgeld op is moet de buurtwerker weer weg – totdat er weer een ander project in het leven wordt geroepen waaruit hij betaald kan worden.”

Opvallend is dat die belangstelling voor speelvoorzieningen voor kinderen er wel is als er meer economische belangen in het spel komen – bijvoorbeeld omdat de overheid wil dat meer vrouwen gaan werken. Of omdat de medische kosten de pan uit rijzen o.a. als gevolg van het toenemende aantal dikke kinderen. Volgens Hajer is dat jammer: “ Buitenspelen is ontdekken en ervaringen opdoen. Dat moet je niet alleen zien als middel om een kind zoet te houden als zijn ouders werken of als oplossing voor het groeiend aantal dikke kinderen Daarmee doe je geen recht aan het belang van spelen.”

Gelukkig is Hajer niet de enige die de geringe aandacht voor het belang van buitenspelen signaleert. Zij krijgt, dankzij haar eigen inspanning, nu ook bijval van de Operatie-Jong. Ook zij signaleren dat veel gemeenten het buitenspeelbeleid erg ad-hoc is en vaak niet goed afgestemd met de verschillende partijen die er bij betrokken zijn. Bovendien worden kinderen zelf te weinig betrokken bij de plannen.

Maar ondanks bovengenoemde problemen zou het toch niet eerlijk zijn om gemeenten als totaal onwillende partijen af te schilderen als het gaat om buitenspeelruimte. Zo zijn er gemeenten die zeggen behoefte te hebben aan een helder toetsingskader dat aangeeft of er genoeg vierkante meter speelruimte is. Ook zijn er gemeenten die graag duidelijke voorbeelden zouden willen hebben van succesvolle projecten.

Over dat toetsingskader heeft Jantje Beton duidelijke ideeen. Volgens hen zou minimaal 3% van de openbare ruimte ingericht moeten worden als speelruimte. Dat komt neer op zo’n 33- a 34.000 hectare. En dat is veel meer dan wat kinderen naar schatting nu hebben om te bespelen: 18.500 hectare.
Jantje Beton krijgt steun voor dit idee van de Socialistische Partij. Die hebben een initiatiefwetsvoostel ‘buitenspelen’ ingediend waarin zij de norm – minimaal 3% van de openbare ruimte inrichten als buitenspeelruimte- van Jantje Beton hebben overgenomen. In dit voorstel wordt rekening gehouden met de verschillen tussen kinderrijke en kinderarme gemeenten. Zo zouden de kinderarme gemeenten een aantal plantsoenen kunnen aanwijzen die zonodig – dus als er meer kinderen in de gemeente komen – kunnen worden ingezet als speelruimte. Het omgekeerde geldt dan voor gemeenten waar het aantal kinderen afneemt. De wet is inmiddels bekeken door alle kamerleden en is nu klaar om officieel te worden aangemeld. Volgens de SP-er Marianne Langkamp die de wet samen met haar partijgenoot Agnes Kant opstelde, is het moeilijk te zeggen of de wet het zal halen. “ Op zich vindt bijna iedereen het een sympathiek onderwerp. Daar staat tegenover dat de regering af wil van de vele regels die er al zijn. Maar wij denken dat als je geen regels opstelt het allemaal veel te vijblijvend wordt omdat gemeentebesturen geen inspanningsverplichting hebben. Je loopt dan het risico dat er helemaal niks gaat veranderen”. Een ander gevaar waar Langkamp op wijst is dat speelruimte een lastig begrip is. Veel beleidsmakers denken dat ze aan hun verplichtingen hebben voldaan als ze een klimrek en drie wipkippen hebben neergezet. Maar je moet volgens haar ook denken aan minder gedifinieerde ruimtes. Plekken waar kinderen gewoon wat kunnen aanklooien.

Het andere genoemde verzoek van een aantal gemeenten – meer voorbeelden van succesvolle buitenspeelprojecten – is ook in te willigen. Zo startte Jantje Beton aan het begin van dit jaar een actie waarin kinderen en volwassenen via het internet konden testen hoe kindvriendelijk hun buurt was. Op grond van deze scores werden de meest en de minst kindvriendelijke buurten genomineerd. Als winnaar kwam Park Rozendaal in Leusden uit de bus. Volgens Jantje Beton is Park Rozendaal in menig opzicht een goed vooorbeeld van een fijne speelbuurt. Zo wordt er door de bewoners goed samengewerkt onder andere door iedere maand een bedrag opzij te leggen voor gemeenschappelijke speelvoorzieningen. Wat de speelmogelijkheden betreft; er zijn niet alleen speeltoestellen maar er is ook speelgroen, zoals watertjes en klimbomen. Daarnaast hebben de bewoners ruimte gecreeerd voor de allerkleinste kinderen door massaal hun auto’s aan de rand van de wijk te parkeren. Op die manier kunnen kinderen van alle leeftijden ongestoord op straat spelen.
Hoe je niet goed kan spelen als kind laten ze zien in Tiel. In de buurt ‘ het Lokgebied’ wachten kinderen al heel lang op een geschikte speelplek. Helaas zijn de verschillende plannen voor speelruimte op niets uitgelopen. Ook de plek die de gemeente aan wat oudere kinderen had toebedacht komt er niet omdat omwonenden daar bezwaar tegen maken. Ditzelfde probleem geldt voor de noodzakelijk geachte oversteekplaats. En dat is treurig vind de directeur van Jantje Beton Henk Kasbergen; “ De jeugd heeft speelmogelijkheden en -ruimte nodig om zich goed te kunnen ontwikkelen. Dat is een cruciale investering in de toekomst van onze samenleving.”
Voor meer voorbeelden: zie kader

Kader
Warm nest uit, jungle in
Genoeg ruimte, een sociaal veilige ruimte en een veilige looproute naar de speelruimte. Dat zijn op het eerste gezicht de belangrijkste voorwaarden om goed buiten te kunnen spelen. Helaas is dit nog lang niet altijd het geval en zijn ouders soms erg huiverig om hun kinderen alleen de straat op te laten gaan. Toch mag je volgens Carolien Bouw en Lia Karsten, onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam en auteurs van het boek ‘stadskinderen’, niet concluderen dat die huivering van ouders zal verdwijnen als aan alle voorwaarden van een veilige speelruimte is voldaan: “We zijn momenteel op een dieptepunt beland als het gaat om ons vertrouwen in de omgeving. Voor een deel is dat begrijpelijk. De sociale controle is op straat een stuk minder geworden; je spreekt als vreemde een kind niet zomaar meer aan op zijn gedrag en er zijn ook bijna geen buurtwinkeltjes meer die een oogje in het zeil houden.” Maar volgens de onderzoekers heeft de angst van ouders ook te maken met een andere mentaliteit. “Veel ouders van nu hebben vooral oog voor de kwetsbaarheid van een kind. Vroeger was dat eerder omgekeerd. Toen gingen ouders -min of meer noodgedwongen- uit van de weerbaarheid van hun kind”. De huidige neiging tot overbescherming neemt volgens Bouw en Karsten soms extreme vormen aan. “ Speeltoestellen moeten aan hele strenge regels voldoen, anders krijgt de gemeente een rechtszaak aan zijn broek. Ergens is dat begrijpelijk, maar de keerzijde van de medaille is dat het allemaal zo veilig wordt dat het niet meer uitdagend is.”
Een andere reden dat kinderen minder buiten komen is dat het buitenspelen steeds meer moet concurreren met het binnenspelen. Er is binnen voor kinderen veel meer te beleven dan vroeger. Ze kijken niet alleen graag televisie of spelen op de computer, maar uit het onderzoek van Bouw en Karsten blijkt ook dat kinderen binnen veel meer mogen dan vroeger. “ Een deel van het huis wordt echt voor hen ingericht. Dat kan ook makkelijker nu de gezinnen kleiner zijn.” Die gewonnen binnenruimte is natuuurlijk een prettige bijkomstigheid van het kleine gezin, maar het betekent ook dat kinderen minder snel een leeftijdsgenootje zullen tegenkomen op straat. En dat maakt de buitenruimte – naast de toegenomen bebouwing en het toenemende aantal auto’s – weer minder aantrekkelijk. “ Alles bij elkaar genomen moet je kinderen dus veel meer stimuleren om naar buiten te gaan,” zegt Bouw. “Als ze eenmaal de hobbel hebben genomen om het warme nest te verlaten en dat ene vriendje blijkt niet thuis te zijn, moet je ze echt aansporen om het nog een keer te proberen” .
Toch moet je ook weer niet te somber zijn vinden de onderzoeksters. “ Als kinderen eenmaal buitenspelen vinden ze het vaak heel leuk. Zeker als het gelukt is om een paar kinderen bij elkaar te krijgen; dat geeft het spelen een extra dimensie – vooral aan kinderen die opgroeien in een klein gezin.” En dat is volgens Karsten en Bouw maar goed ook: “ Spelen is niet alleen goed voor de motorsiche ontwikkeling, het is ook goed voor de sociale ontwikkeling van kinderen. Je wordt er ‘ streetwise’ van. Je leert klappen incasseren.” De onderzoekster worden hierin gesteund door een onderzoek dat ooit eens in Duitsland is gedaan. Hieruit blijkt dat kinderen die weinig hebben buitengespeeld later veel meer ongelukken krijgen.
Tijd dus om als ouders de handen in een te slaan. Bouw en Karsten komen met enkele tips:
“ Kijk hoe je schoolpleinen kunt betrekken bij de buitenspeelruimte, bemoei je met de gemeentepolitiek of organiseer eens een dag waarop de kinderen collectief zelf naar school mogen lopen.”

Meer informatie:

Carolien Bouw en Lia karsten:
Stadskinderen. Verschilllende generaties over de dagelijkse strijd om ruimte
uitgeverij Aksant
Prijs: 15 euro
ISBN 9052611682

Jantje Beton geeft goede informatie/actiepaketten uit voor buurtbewoners die willen strijden voor een betere speelplek. Ook hebben zij een spel dat ouders kan helpen hun angsten voor de straat in kaart te brengen.
www. Jantjebeton.nl

Kader:
Checklist jeugdvriendelijke openbare ruimte
In het boek ‘Oases in het beton’ wordt een aantal tips gegeven waar beleidsmakers rekening mee zouden moeten houden bij het ontwerpen van een goede speelplek. Wij noemen een aantal concrete punten:

• Is de speelplek ruim genoeg?
• Is het bereikbaar en centraal gelegen?
• Hoe is de gebruikerswaarde? Wat zijn de spel mogelijkheden (fantasie, constructie, beweging, balspel, ontmoeting)? Voor welke leeftijdsgroep is het aantrekkelijk?
• Wat doe je met de bestrating (verhard/onverhard)?
• Hoe zit het met de natuurlijke elementen? Zit je er ook een beetje beschut?
• Zijn er bankjes en prullebakken? Is er aan de vormgeving gedacht ;met andere woorden oogt het een beetje professioneel?
• Is het veilig; zowel fysiek als sociaal?
• Zijn er regels en hoe worden die nageleefd?
• Hoe zit het met de honden?
• Is het onderhoud goed geregeld?

kader
Netwerk Child Freindly Cities
In 2003 hebben de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Jantje Beton het initiatief genomen om het Netwerk Kindvriendelijke Steden op te zetten. Bij dit initiatief zijn ook een heleboel andere partijen betrokken waaronder UNICEF,de BNSP (beroepsvereniging Nederlandse Stedenbouwkundigen en Planologen) en 3VO. Het is de bedoeling dat het netwerk er voor gaat zorgen dat gemeentebestuurders, gemeenteambtenaren en andere geinteresseerden met elkaar informatie kunnen uitwisselen over succesvolle jeugdprojecten.
Meer informatie over het netwerk Child Freindly Cities is te vinden op: www.kindvriendelijkesteden.nl

kader
Genomineerde kandidaten beste en slechtste Jantje Betonbuurt

Deelgemeente Goor kandidaat slechtse Jantje Betonbuurt Edu Hoek: “ Wij vechten al sinds 1992 voor een centraal gelegen kinderboerderij en speeltuin.”

Warnsveld genomineerd voor beste Jantje Betonbuurt
Tabe Rozema over zijn buurt: Naast een grote speeltuin met goede degelijke speeltoestellen is er ook een plantsoen waar je kunt spelen en boomhutten kunt bouwen .

Roermondse wijk ‘ de Kemp’ kandidaat slechtse Jantje Betonbuurt

Marij Bos: “ Op de laatste open plek waar je nog kon spelen mag nu ook niet meer worden gespeeld.”

Dordrecht ‘ Stadspolders’ genomineerd voor beste Jantje Betonbuurt
Ingrid Wassink over de stadspolders: Ik ben zo enthousiast over onze buurt . Er is een grasveld met doelpalen, er zijn overal speeltoestellen, ze kunnen skaten, honkballen, softballen echt van alles.

Deel dit artikel

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Ook interessant voor u