J/M juni 2005
Ouders en leerkrachten zijn vaak te bang voor ruzies. Jammer, want door conflicten te mijden, leren kinderen er ook niet mee omgaan. Een pleidooi voor minder bemoeizucht en meer praktische regels en sociale vaardigheden.
Luuk is 9 en bevriend met Bob. Bob is een aardige jongen maar werkt zichzelf vrij makkelijk in de nesten. ‘Bob gaat na school naar een speciale school om beter te leren spelen’, heeft de juf een keer tegen de klas gezegd. Als Bob een keer te grazen wordt genomen op het schoolplein, springt Luuk zijn vriend te hulp. Hij deelt hier en daar een klap uit en sleurt Bob er tussenuit.’s Avonds aan tafel vertelt Luuk wat er is gebeurd. Zijn ouders reageren nogal verschillend: zijn vader vindt het heel goed dat hij tussen de vechters is ingesprongen om zijn vriend te verdedigen. Maar zijn moeder is het daar helemaal niet mee eens. Zij vindt dat hij naar de juf had moeten gaan om hulp te vragen.
De zevenjarige Max zat met een vergelijkbaar probleem. Zijn vader had tegen hem gezegd dat als hij ooit een klap zou krijgen op het schoolplein, hij gewoon een hele harde klap terug moest geven. Dan zouden ze hem daarna nooit meer lastig vallen. Toen hij dit op school een keer vertelde aan de juf, bleek ze het helemaal niet met hem eens te zijn. Slaan was op het schoolplein gewoon verboden. Als je werd lastiggevallen, ging je maar naar een van de pleinwachten.
Opvallend in deze twee voorbeelden is dat het steeds de vaders zijn die adviseren om terug te slaan. De moeders en de leerkrachten – veelal vrouwen – adviseren om juist niet te slaan en om er iemand bij te halen. Wat is slim?
Jan Durk Tuinier is pedagoog en een van de oprichters van de Stichting Vredeseducatie, een stichting die mensen ondersteunt die in huis, op school, in het buurthuis of waar dan ook, aan vrede willen werken. Op de vraag wat beter is: terugslaan of naar de juf gaan, komt hij niet meteen met een pasklaar antwoord. Liever bekijkt hij het begrip ruzie en de bijkomende fysieke uitingen van een andere invalshoek: “Wij hebben als volwassenen een ontzettende hekel aan conflicten. Ergens is dat begrijpelijk; we hebben allemaal behoefte aan rust – zeker nu we het zo druk hebben met zijn allen. Dus als je net uit je werk komt heb je bepaald geen behoefte aan dat getetter aan je hoofd. Maar door voortdurend te benadrukken dat conflicten niet goed zijn, leren kinderen er ook niet op een goede manier mee omgaan. En als ze dat nu niet leren, kunnen ze het later ook niet, met alle gevolgen van dien”. Tuinier benadrukt verder dat kinderen op jonge leeftijd vaak nog niet goed in staat zijn om verbaal ruzie te maken en daarom terugvallen op meer fysiek gedrag zoals duwen, trekken of dingen afpakken. “Natuurlijk moet je het niet goed vinden als het ene kind het andere kind echt pijn doet maar een beetje duwen en trekken hoort er gewoon bij. Zeker bij jongens. Kijk maar eens hoe die elkaar begroeten. Vaak geven ze elkaar een duw, eventueel gepaard met een ‘Hé……’ –vaak een scheldwoord. Dat lijkt misschien agressief maar die groet komt vaak wel voort uit een bepaald soort genegenheid voor de ander. Als je dan als juf – want het zijn vaak de juffen die er het meeste hekel hebben– dit gedrag gaat verbieden, ontneem je kinderen – zeker de jongens en de verbaal minder ontwikkelde kinderen -, een natuurlijke uitlaatklep. En daar maak je alles alleen maar erger mee. Kinderen gaan dan op zoek naar alternatieve uitlaatmogelijkheden en gaan dan juist op een veel gniepigere manier elkaar zitten pesten.”
Niet te veel ingrijpen en zo veel mogelijk zelf laten uitvechten, is dus het advies van Tuinier. “Ja, ten eerst omdat kinderen de ruzies vaak zelf het beste kunnen oplossen en ten tweede omdat je vaak toch niet zo veel kunt doen.” Hij geeft een voorbeeld: “Stel je een kleuterklas voor waar Jantje het speeltje van Pietje afpakt. Wat gebeurt er dan? Pietje zal even beteuterd kijken en dan besluiten om het speeltje van Jantje weer terug te pakken. En misschien geeft hij Jantje dan wel een duw. Jantje valt dan vervolgens op de grond en gaat huilen en dan komt de juf kijken. De kans is groot dat de juf de situatie als volgt gaat interpreteren: ‘Pietje duwt Jantje en nu heeft Jantje zich pijn gedaan; stoute Pietje’ en vervolgens besluit om Pietje straf te geven. Zo’n eigen interpretatie leidt in dit geval dus tot een verkeerde bestraffing.”
Dat Tuinier pleit voor een grotere acceptatie van conflicten – ‘ga maar eens tellen hoe vaak die ontstaan op een dag, je komt zo aan 30’ – en voor meer vertrouwen in de zelfredzaamheid van kinderen bij het oplossen van conflicten, wil niet zeggen dat hij vindt dat je niets hoeft te doen met het onderwerp. “De praktijk heeft uitgewezen dat je veel ruzies en agressie kunt voorkomen door met kinderen te praten over hoe agressie nou eigenlijk ontstaat. Waarom heb je soms de neiging om iemand te slaan of uit te schelden? Hoe komt het dat er zondebokken ontstaan? Wat is de rol van de omstanders? Als kinderen dat proces weten te ontrafelen en aan de hand daarvan regels kunnen opstellen die dit soort situaties kunnen voorkomen, heb je al veel gewonnen. Het is heel belangrijk dat kinderen zélf die regels opstellen. Want alleen als ze de regels begrijpen, zullen ze ze ook echt naleven. Daarnaast is het heel belangrijk dat de regels heel specifiek zijn. Dus geen vaagheden als ‘wij pesten hier niet’ of ‘wij vechten hier niet’. Daarmee wek je de indruk dat ruziemaken niet mag. Regels moeten juist kunnen dienen als gereedschap waarmee conflicten kunnen worden opgelost. Je moet dan denken aan zaken als ‘wij luisteren naar elkaar’, ‘wij schelden elkaar niet uit’ en andere praktische regels .
Anne Kooijman is kinderpsycholoog en geeft o.a. trainingen in sociale vaardigheden. Zij is het met Tuinier eens dat veel volwassenen nog wel eens onderschatten hoe goed kinderen hun eigen ruzies kunnen oplossen. Wel benadrukt ze dat je een goed onderscheid moet maken tussen ruzie en pesten. Want als je gepest wordt kan je geen kant uit. Je staat namelijk alleen tegenover een groep: “ Ik geef altijd het voorbeeld van de koe die door wat kinderen geprikt wordt met een stok. Als die koe weg kan lopen noem ik dat plagen, maar als die koe geen kant op kan is het pesten. En als er sprake is van pesten, moet je wél ingrijpen.” Dat is makkelijker gezegd dan gedaan weet ook Kooijman. “Sommige kinderen zijn geneigd om voor ieder wissewasje naar de juf te rennen. ‘Juf ik word gepest’ zeggen ze dan. Ze weten dat het woord ‘pesten’ vaak een soort toverwoord is om mensen in actie te laten komen. Maar als dat woord te vaak onterecht wordt gebruikt loop je het risico dat leerkrachten iets minder snel tussenbeide zullen komen.” Toch zou er volgens Kooijman veel meer kunnen gebeuren om er voor te zorgen dat leerkrachten het pesten zelf eerder in de gaten krijgen. Zo zouden de pleinwachten zich veel strategischer kunnen opstellen op het schoolplein. “Wat je nu vaak ziet is dat pleinwachten met z’n tweeën, al pratend en koffiedrinkend van de ene hoek van het schoolplein naar de andere hoek wandelen. Daardoor kunnen ze eigenlijk maar een kwart van het schoolplein overzien. Ik zou het daarom veel slimmer vinden als ze zich allebei in een hoek van het plein opstelden. Dat is natuurlijk veel minder gezellig maar dan zie je samen wel bijna alles en kun je al heel veel pesterijen en vechtpartijen in de kiem smoren of voorkomen.”
Hoe dat precies moet, dat in de kiem smoren van pesterijen, is wederom weer makkelijker gezegd dan gedaan. “Wat je vaak ziet”, zegt Kooijman, “is dat leerkrachten heel ad hoc ingrijpen. Er wordt dan gepraat met de pester of vechter en met het slachtoffer en daarmee is de kous af. Maar daarmee pak je het probleem vaak niet wezenlijk aan” Jan Durk Tuinier is het daar helemaal mee eens. “Die moraliserende preken die er op zo’n moment gehouden worden glijden gewoon langs die jongens af. En dat verplichte handen schudden werkt ook niet. Dat is echt een formaliteit en ondertussen kunnen die twee kinderen elkaars bloed nog steeds drinken.”
Kooijman gelooft daarom net als Tuinier in een totaal aanpak. “Ik werk altijd met de vijf sporenaanpak van Bob van der Meer, een orthopedagoog en gymleraar en auteur van het boek ‘Kinderen en pesten’. Hij stelt dat je pesten en agressie alleen kunt aanpakken door alle betrokken partijen te benaderen. En daarmee doelt hij op de ouders, die thuis over het onderwerp kunnen praten met hun kinderen, de leerkrachten die de klas kunnen informeren en daadwerkelijk actie kunnen ondernemen, de pestende kinderen, die eigenlijk hulp nodig hebben, de slachtoffers, en, misschien wel het meest belangrijk, de meelopers. Als zij begrijpen hoe dat hele pestproces werkt zullen zij eerder voor iemand opkomen of besluiten om er niet aan mee te doen.” Omdat bij dit gedrag een sterk beroep wordt gedaan op de sociale vaardigheden van kinderen, ontwikkelde Kooijman een kwartelspel dat kinderen kan helpen om deze vaardigheden verder te ontwikkelen.
In dit kwartetspel worden een aantal hele praktische onderwerpen bij de kop genomen. Het kwartet Handige Harry’s geeft bijvoorbeeld vier verschillende tips hoe je snel iemand kan leren kennen. Het kwartet ‘Coole Kikkers’ laat zien wat je moet doen als je gepest wordt. Andere voorbeelden van onderwerpen die het kwartet behandeld zijn: ‘Laffe lefgozers’ – wat doe je als een ander kind gepest wordt?, ‘Scheldende schoffies’ – wat doe je als je uitgescholden wordt? en Spelende spetter – samenspelen en onderhandelen. Kooijman ontwikkelde het kwartet – dat nu voor particulieren en scholen te koop is – aanvankelijk voor de cursus sociale vaardigheden die zij aan kinderen geeft. Zij merkte namelijk dat de meeste kinderen die de cursus moesten volgen, heel veel moeite hadden om na een lange schooldag naar een theoretisch verhaal te luisteren. Ze wilden wat doen. En een van die acties werd het kwartetspel. Gewoon het ouderwetse kaartwerk en niet op de computer. Kooijman: Ik weet best dat kinderen de computer vaak leuker vinden, maar daar ben ik niet echt zo’n voortsander van. Door al dat monomane gecomputer – maar ook door veel televisiekijken – ontwikkelen ze hun sociale vaardigheden helemaal niet. Bovendien worden kinderen van veel computerspelletjes en een groot aantal televisieprogramma’s, tamelijk agressief. Wat dat betreft kunnen ouders hun kinderen niet genoeg stimuleren om samen met andere kinderen echt te spelen. En dan denk ik echt aan knutselen, verstoppertje, stoepkrijten, klusjes doen- bijvoorbeeld samen de auto wassen- hutten bouwen, huisje spelen, met de blokken, alles is beter dan passief vermaak. Want met dat spelen leren ze rekening te houden met de een ander, zich in te leven in een ander, op te komen voor zichzelf maar ook voor een ander, onderhandelen over spelregels, hun eigen sterke kanten ontdekken, kortom, het is een heel natuurlijk en zeer waardevol leerproces dat echte agressie kan helpen voorkomen.
Blijft de vraag: moet je wel of niet terugslaan als je een klap krijgt? Kooijman: “Mijn hart ligt bij het terugslaan of bij het meevechten voor je vriend. Een harde klap geven vind ik ook eerlijker dan treiteren. Maar ik denk toch niet dat je het moet doen. Als je terugslaat heb je namelijk oorlog. Dat moet je niet propageren. Bovendien is het volgens mij zelden zo dat gevechten één op één zijn. Het is meestal een paar tegen één en dan zit je al gauw in een pestsituatie.
Tuinier: “Als je een klap krijgt reageer je impulsief. Je kunt een kind nog zoveel instructies geven hoe hij moet reageren, op het moment suprème zal hij daar toch niet aan denken. Maar als je een kind moet adviseren om ergens wel of niet tussen te springen, zou ik puur uit praktische overwegingen zeggen dat je het niet moet doen. Want voor je het weet escaleert de zaak, zijn er brillen kapot, moeten er eindeloos pleisters worden geplakt en is er veel pijn. Je kan als vriend er dus maar beter iemand bij halen. Niet om te zeggen dat je niet mag vechten, maar om te kijken waarom de boel zo uit de hand is gelopen en hoe de twee vechters het weer goed zouden kunnen maken.
Het boekje ‘Kinderen en sociale vaardigheden’ – uitgeverij Lifetime – van Anne Kooijman is samen met het kwartetspel te verkrijgen in de boekwinkel. Het kwartetspel is ook te verkrijgen via www.decoolekikker.nl
Meer informatie over de stichting Vredeseducatie – o.a. over het schoolproject ‘de vredesfabriek’ – is te vinden op www.vredeseducatie.nl
Kader
Vechtende jongens
Duwen, trekken en vechten. Het komt door de bank genomen veel meer voor bij jongens dan bij meisjes. Waarom? Het heeft voor een belangrijk deel te maken met het mannelijke geslachtshormoon testosteron. Dat veroorzaakt energiek en ruw gedrag en zorgt er voor dat jongens zich drukker maken over rangorde en competitie.
Wie denkt dat testosteron pas een rol gaat spelen in de puberteit heeft het mis. Na de geboorte heeft een jongetje evenveel testosteron in zijn bloed als een twaalfjarige. Dat zakt snel weer terug tot een vijfde deel van deze starthoeveelheid, maar rond een jaar of vier wordt de hoeveelheid testosteron plotseling verdubbeld. Tussen de 11 en 13 neemt de testosteron weer toe om uiteindelijk rond 14, 15 jaar 800 keer hoger te worden dan in de peutertijd. Pas hun vijfentwintigste levensjaar zijn jongens pas echt gewend aan de hoge dosis testosteron in hun lichaam en reageren zij er minder heftig op.